Geschiedenisonderwijs op de schop

Kinderen moeten weten wie Michiel de Ruyter was

Kinderen moeten op school weer leren wie Michiel de Ruyter was en waarom we ook alweer een Tachtigjarige Oorlog hadden. Dat vindt de politiek. Het geschiedenisonderwijs ging daarom onlangs op de schop. En de volgende herziening staat alweer voor de deur.

Wie Michiel de Ruyter was? Veel jongeren hebben geen flauw idee. Dit in tegenstelling tot hun (groot)ouders. Die konden alle dode zeehelden zo opdreunen. Ook wisten ze precies welke specerijen de VOC importeerde en waarom Nederland neutraal bleef in de Eerste Wereldoorlog. Dat hadden ze geleerd tijdens het vak Vaderlandse Geschiedenis op de lagere school. Dat werd in de jaren tachtig op veel scholen echter vervangen door het veel algemenere Wereldoriëntatie. Vanaf toen leerden scholieren nauwelijks feiten en jaartallen meer, want die konden ze wel opzoeken. Voortaan draaide het om het aanleren van vaardigheden, zoals het interpreteren van historische bronnen (teksten, prenten, kaarten). Ook hoefden kinderen de geschiedenis ‘van nul tot nu’ niet meer te kennen. Elke leerkracht kon zelf zo’n beetje kiezen welke historische thema’s hij in de klas behandelde.

Tien tijdvakken
Daardoor groeide de huidige generatie twintigers en dertigers op met een verbrokkeld beeld van de historie. Ze kunnen niet goed vertellen hoe Nederland zich ontwikkeld heeft tot het land dat het nu is. Dit tot grote schrik van veel politici. Die vinden sinds de jaren negentig dat burgers dringend behoefte hebben aan gedeelde basiskennis over het verleden, omdat dit belangrijk is voor de algemene ontwikkeling, het bijbrengen van chronologisch inzicht en het overdragen van normen en waarden. Een speciale commissie onder leiding van historicus Piet de Rooy moest daarom een nieuwe opzet voor het geschiedenisonderwijs ontwikkelen. De commissie kwam met een minimumpakket van historische vaardigheden en kennis, dat alle leerlingen sindsdien krijgen voorgeschoteld. Het verleden is nu ingedeeld in tien tijdvakken: jagers en boeren, Grieken en Romeinen, monniken en ridders, steden en staten, ontdekkers en hervormers, regenten en vorsten, pruiken en revoluties, burgers en stoommachines, wereldoorlogen en televisie en computer. Van al die tijdvakken moeten scholieren iets weten.

Boeiend
Sinds kort krijgen bijna alle kinderen les aan de hand van schoolboeken die gebaseerd zijn op de tien tijdvakken. Het verhaal over het verleden wordt nu dus weer gewoon verteld vanaf de prehistorie tot het heden. Dit gebeurt echter wel op een manier die aansluit bij de leeftijd van de kinderen. Edith Klep (docente PABO in Nijmegen): ‘Dit betekent dat geschiedenis heel concreet wordt gemaakt. In de eerste groepen proberen leerkrachten de kinderen vooral een besef van het verschil tussen vroeger en nu bij te brengen. Met wat voor speelgoed speelden opa en oma als kind? Wat stond er toen op de plek van de school? Door met dat soort vragen aan de gang te gaan – bijvoorbeeld met behulp van oude foto’s, ansichten en voorwerpen – gaat het verleden voor de kinderen leven.’ Vanaf groep 5 of 6 start de serieuze geschiedenisles. Kinderen wordt dan historisch besef bijgebracht, onder meer met behulp van een tijdbalk met daarop de belangrijkste gebeurtenissen en jaartallen. Klep: ‘De meeste scholen besteden ongeveer een uur per week aan geschiedenis. Meer tijd hebben ze niet, omdat andere vakken – taal, rekenen – meestal een hogere prioriteit krijgen. Een uur per week is echter niet veel om leerlingen in enkele jaren een goed beeld te geven van de Nederlandse historie. Zeker niet als je de les nog een beetje leuk wilt aankleden. Bijvoorbeeld door kinderen een spannend verhaal over ridders te vertellen, naar een museum te gaan om oude schilderijen te bekijken of samen een gevecht in de Romeinse arena na te spelen. Want zo maak je geschiedenis boeiend. Teksten doorlezen en opdrachten maken doen ze al genoeg bij andere vakken.’

Bijspijkeren
De komende jaren zal het veel leerkrachten (nog) meer moeite kosten om hun geschiedenislessen aantrekkelijk te maken, verwacht Klep. De reden? Er staat alwéér een herziening van het geschiedenisonderwijs op stapel. De zogeheten Canoncommissie omschrijft (in opdracht van het Ministerie van Onderwijs) nog nauwkeuriger welke historische personen, gebeurtenissen, teksten, kunstwerken en voorwerpen kinderen moeten kennen. Klep: ‘Het probleem is dat onze studenten die zelf niet altijd zullen kennen. Ze worstelen nu al met de tien tijdvakken, die ze immers zelf niet hebben gehad. Om te voorkomen dat aankomende leerkrachten straks denken dat Napoleon een middeleeuwse koning was, is het dringend geboden het aantal uren geschiedenis op de PABO te vermeerderen. Daarom starten we volgend jaar met extra steunuren voor geschiedenis. Studenten kunnen zich daarvoor inschrijven om hun eigen historische kennis bij te spijkeren.’

‘Gegrepen door de verschillen’
Marieke Peters-Bouwmeister (28) geeft sinds drie jaar les aan groep 6/7 van een Nijmeegse basisschool. Toen zij begon, kende ze de tien tijdvakken nog niet. Ook sommige historische feiten en gebeurtenissen uit het boek moesten flink opgefrist worden. ‘En ook nu nog moet ik soms achtergrondinformatie opzoeken’, vertelt ze eerlijk. ‘Maar daardoor kan ik wel boeiender over het verleden vertellen. Ik constateer tenminste dat de kinderen het interessant vinden. Ze zijn vooral gegrepen door de verschillen tussen toen en nu. Als ik zeg dat hun leeftijdgenoten vroeger lange dagen maakten in de fabriek of dat mensen gemarteld werden vanwege hun geloof, zitten ze met hun oren te klapperen. Wel merk ik dat ze zich makkelijker in de ene periode verplaatsen dan in de andere. De Tweede Wereldoorlog blijft een boeiend onderwerp, terwijl de tijd van de jagers ver van de leerlingen af staat. Ze kunnen zich er nauwelijks iets bij voorstellen.’

JM

Verschenen in: J/M, Vakblad voor ouders (Weekbladpers; 2006).

Dit artikel is 2665 keer bekeken