Seksespecifieke begeleiding

Dat mannen en vrouwen verschillend zijn, weten we allemaal. Maar hoe vertaalt zich die kennis op de werkvloer? Is het nodig om daar systematisch rekening te houden met verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke cliënten en hulpverleners? En hoe doe je dat als AB’er? AS vroeg het Ineke van der Vlugt, beleidsmedewerker, trainer en adviseur bij TransAct, het landelijk expertisecentrum voor seksespecifieke zorg en seksueel geweld.

Bert is drieënvijftig jaar en heeft een alcoholprobleem. Nadat zijn rijbewijs is afgepakt wegens rijden onder invloed, meldt hij zich bij een verslavingskliniek. Daar blijkt dat Bert een paar ingrijpende gebeurtenissen achter de rug heeft. Op z’n vijftigste kreeg hij een zeer verantwoordelijke functie bij een groot bedrijf. Hij bleek echter  niet bestand tegen de werkdruk en werd ontslagen. Tot overmaat van ramp verliet zijn vrouw hem kort daarop. ‘Geen wonder dat hij is gaan drinken’, zegt zijn mannelijke hulpverlener tijdens de teambespreking. ‘Het is wel duidelijk dat Bert in zijn nieuwe baan onvoldoende werd gesteund door zijn vrouw. Uit ellende greep hij daarom maar naar de fles’. ‘Hoe kom je daar nou bij?!’, antwoordt een vrouwelijke collega geërgerd. ‘Bert heeft het vertrek van zijn vrouw gewoon niet goed verwerkt en daarom is hij aan de drank geraakt. Wat hij nodig heeft, is begeleiding bij het verwerken van zijn verlies!’
Zomaar een verschil van opvatting tussen twee collega’s? ‘Nee, meer dan dat’, zegt Ineke van der Vlugt stellig. ‘Dit soort verschillen in interpretaties van gedrag en problemen bij cliënten komt vaker voor. Hulpverleners blijken met een eigen, specifiek mannelijke of vrouwelijke, bril naar het probleem te kijken. De mannelijke hulpverlener heeft vooral aandacht voor Berts ontslag. Hij begrijpt maar al te goed hoe ingrijpend het voor Bert geweest moet zijn om zijn baan, en daarmee ook zijn status, te verliezen. Ook stoort hij zich aan Berts vrouw, die dat naar zijn mening onvoldoende heeft onderkend en er daarom niet voor Bert was toen hij haar het hardst nodig had. De vrouwelijke collega daarentegen, vindt het verlies van die baan helemaal niet zo dramatisch. Zij is minder gefocust op werk; ze vindt het onderhouden van relaties met dierbaren veel belangrijker. Daarom is zij er rotsvast van overtuigd dat vooral het vertrek van zijn vrouw Bert de das om heeft gedaan.’  Wie heeft er gelijk? ‘Allebei een beetje’, vindt Van der Vlugt: ‘De wijze waarop mannen en vrouwen problemen van cliënten interpreteren en diagnosticeren, wordt vaak bepaald door hun eigen referentiekader. Sekseneutrale hulpverlening bestaat niet; je neemt altijd jezelf mee in de behandeling van de cliënt. In het voorbeeld over Bert blijkt dat de mannelijke hulpverlener werk, en het je daarin gesteund voelen door je vrouwelijke partner, het belangrijkst vindt. Niet zo vreemd, want in deze maatschappij is werk nog steeds heel bepalend voor het zelfbeeld van mannen. De vrouwelijke hulpverlener vindt de relatie tussen Bert en zijn partner veel belangrijker. Ook niet raar, want vrouwen zijn meestal meer gericht op relaties. Beide hulpverleners menen dat ze voor Bert de juiste diagnose stellen, maar daar zit natuurlijk ook een stukje projectie bij: eigen denkbeelden, waarden, normen en rolopvattingen over vrouwelijkheid en mannelijkheid  zijn van invloed op het hulpverleningscontact. Het is goed je daarvan bewust te zijn.’

Agressie en depressie
Daarnaast is het van belang te beseffen dat mannen en vrouwen verschillend reageren op gebeurtenissen en hun klachten en problemen anders presenteren. Van der Vlugt: ‘Het bekendste voorbeeld is misschien wel dat mannen eerder geleerd hebben hun agressie te tonen als reactie op een probleem, terwijl vrouwen eerder onmacht ervaren en woede naar binnen richten, met het risico depressief te worden. Het is belangrijk je van deze verschillen bewust te zijn, omdat je anders het gedrag van cliënten niet goed begrijpt. Agressief gedrag wordt door vrouwelijke hulpverleners bijvoorbeeld vaak afgekeurd en negatief gelabeld. Het is lastig voor hen in te zien dat agressie voor mannen de enige manier kan zijn om hun woede te uiten of zich te verzetten tegen onrecht. Het is de taak van de hulpverlener de mannelijke cliënt te tonen wat de kosten en baten zijn van zijn gedrag, welke functie dit gedrag voor hem vervult en welke alternatieven meer effect sorteren. Vaak lukt het vrouwen echter niet om mannen hierbij te helpen. Ze gaan te snel voorbij aan de kracht van agressie of sluiten onvoldoende aan bij de mannelijke zorgbehoeften en belevingswereld. Hetzelfde geldt overigens voor mannelijke hulpverleners en depressies bij vrouwen. Kortom: door hun eigen blinde vlekken, kunnen hulpverleners niet de hulp geven, die ze eigenlijk zouden willen.’ Wil je adequater inspelen op de vragen en zorgbehoeften van je cliënten, dan is het dus goed eens stil te staan bij de verschillende manieren waarop mannen en vrouwen hun problemen uiten, aldus Van der Vlugt. ‘In de seksespecifieke zorg onderzoeken wij dit. Daarbij gaan we ervan uit dat de oorzaken van de verschillende ‘uitingsvormen’ niet allemaal terug te voeren zijn tot biologische verschillen tussen man en vrouw. Ook andere factoren spelen een rol. Zo hebben ieders persoonlijke levensgeschiedenis, opvoeding, ervaringen, maatschappelijke positie en omgeving invloed op het ontstaan en voortbestaan van problemen. In de seksespecifieke hulpverlening letten we vooral op de invloed en betekenis van sekse in een bepaalde context. Bijvoorbeeld: een vrouw wordt niet depressief omdat ze vrouw is, maar omdat in het leven van vrouwen andere elementen op de voorgrond staan dan bij mannen. Deze elementen – bijvoorbeeld de moeilijke combinatie werk en gezin, conflicten over rolverwachtingen of geringe eigenwaarde – kunnen leiden tot innerlijke rolconflicten en uiteindelijk ook tot een depressie.’

Waar moet je op letten?
In principe zou seksespecifieke begeleiding deel uit moeten maken van de bagage van iedereen die werkzaam is in zorg, welzijn en hulpverlening, vindt Van der Vlugt: ‘Met seksespecifieke zorg kunnen cliënten beter worden geholpen, omdat er expliciet rekening wordt gehouden met sekseverschillen in zorgbehoeften, problemen en ervaringen.’AS Activiteitensector

Wil je zelf, als AB’er, seksespecifiek werken, dan moet je een aantal stappen durven zetten:

1. Neem je eigen seksesocialisatie kritisch onder de loep. Welke opvattingen over vrouwelijkheid en mannelijkheid signaleer je bij jezelf, bij collega’s en bij cliënten? Durf je die ter discussie te stellen? 2. Verdiep je in problemen die vaak bij mannen en problemen die vaak bij vrouwen voorkomen. Je moet deze problemen kennen, inclusief de achtergronden, zonder ze naar een bepaalde sekse te generaliseren. Het is natuurlijk niet zo dat mannen nooit depressief kunnen zijn en vrouwen geen alcoholist, al komt het omgekeerde vaker voor. 3. Ontwikkel een zekere ‘seksegevoeligheid’. Zet al je zintuigen open. Merk je dat er geen contact is met je cliënt of dat irritaties optreden, onderzoek dan of er een ‘seksevalkuil’ in het spel is. Bijvoorbeeld: irriteert het constante geklaag van je vrouwelijke cliënten je mateloos, bedenk dan dat klagen voor sommige vrouwen de enige manier is om hun onvrede te uiten. 4. Spreek cliënten zoveel mogelijk aan op hun competenties en kracht. Herken ook overlevingsgedrag (drinken als houvast) en benoem het positief. Zoek naar de functie van het overlevingsgedrag en probeer het negatieve, ongezonde gedrag (drinken) te vervangen door een succesvoller alternatief (sport, spel, creatieve activiteiten, praten). 5. Kijk of het aanbod van activiteiten binnen je instelling niet te seksestereotype is en voldoende aansluit bij de wensen en competenties van je cliënten. Vraag je af of mannen echt alleen willen biljarten en vrouwen borduren. Soms (niet altijd) is het goed om deze patronen te doorbreken. Doe dat wel voorzichtig. Ga bijvoorbeeld niet met een gemengde groep (mannen en vrouwen)  timmeren, wanneer je vermoedt dat veel vrouwen bang zijn om ‘af te gaan’ bij de mannen. Organiseer dan liever een vrouwentimmerclub. 6. Zorg sowieso dat er seksehomogene groepen binnen je instelling zijn. Zowel mannen als vrouwen vinden het prettig om af en toe in een groep te zitten die alleen uit seksegenoten bestaat. Een seksehomogene groep biedt meer mogelijkheden om delicate en intieme onderwerpen met elkaar te spreken en cliënten hoeven zich tegenover hun eigen sekse minder te bewijzen. Let op de man- of vrouwspecifieke thema’s die aan bod komen en kijk of je daar wat mee kunt doen in het activiteiten- of behandelprogramma. 7. Zorg wel dat de groep qua activiteiten en ook naamgeving aansluit bij je doelgroep. Zo zullen mannen niet snel afkomen op een ‘mannenpraatgroep’ (‘praatgroep’ interpreteren ze als vrouwelijk), maar wel op een ‘herensociëteit’. 8. Zorg ook voor sekseheterogene groepen. De interactie tussen mannen en vrouwen is anders dan binnen seksehomogene groepen en kan boeiend en leerzaam zijn. Zorg wel voor een veilige omgeving, waarin mannen en vrouwen zich beiden thuis voelen en op een prettige manier kunnen communiceren. Wanneer je merkt dat de ene sekse de ander intimideert of dat bepaalde mensen de sfeer verzieken, spreek je ze daarop aan. Van der Vlugt: ‘Wanneer je deze stappen zet, zul je geleidelijk gaan merken dat je een soort antenne ontwikkelt voor seksegerelateerde problemen. Door oog en oor te hebben voor de verschillen tussen mannen en vrouwen, zul je steeds beter in staat zijn je cliënten te begeleiden.’

Aansluiten bij codering Jolanda Appelman (46) werkt als begeleidster in  Zonneduin, een herstellingsoord in Bloemendaal, waar zij handvaardigheids- en tekenlessen verzorgt. In 1999 volgde zij samen met enkele collega’s de basis- en verdiepingscursus van TransAct, in 2001 deed ze een aanvullende cursus. Vooral deze laatste cursus beschouwt zij als een eye-opener: ‘We bespraken mannelijke en vrouwelijke sekserol-coderingen en manieren om daarmee om te gaan in je werk. De vrouwelijke coderingen kende ik (on)bewust wel; daar hield ik altijd al rekening mee. Het was echter heel verhelderend om stil te staan bij de manier waarop mannen ‘gecodeerd’ zijn: hun gerichtheid op betaald werk en het beschermen van afhankelijken, hun neiging om gevoelens te controleren en te beheersen en hun prestatie- en handelingsdrang. Door de cursus ben ik gaan inzien dat ik makkelijker contact maak met mannelijke cliënten als ik rekening houdt met die codering. Dus vraag ik mannen niet meer direct naar hun gevoelens, maar informeer ik naar hun werk. Als ik wil weten hoe de dag is verlopen, knoop ik tegenwoordig zelf een praatje aan. Mannen zetten die eerste stap nu eenmaal niet snel. Ook in het activiteitenaanbod houd ik rekening met de mannelijke interesses. Toen ik merkte dat mannen weinig belangstelling toonden voor activiteiten die zij als ‘typisch vrouwelijk’ beschouwen – en dat heb je met creatieve activiteiten al gauw – ben ik het aanbod meer gaan afstemmen op de mannelijke wensen. Zo bied ik soms speciale materialen als metaaldraad aan om mannen over de drempel te trekken. Ook probeer ik aan te sluiten bij hun voorkeur om bijvoorbeeld boten en gebouwen te tekenen. Dat werkt goed. Door meer af te stemmen op de mannelijke codering, lukt het mij beter een ontspannen sfeer te creëren.’

Over TransAct
TransAct is het landelijk expertisecentrum seksespecifieke zorg en seksueel geweld in Utrecht. Iedereen die zich beroepsmatig bezighoudt met de verbetering van de zorg aan mannen en vrouwen en de bestrijding van seksueel geweld kan gebruik maken van de ervaring van TransAct op het gebied van beleidsbeïnvloeding, innovatie en onderzoek, informatie en voorlichting en scholing en advies. Het professionele bij- en nascholingsaanbod van TransAct is groot en bestaat uit workshops, studiedagen, cursussen (waarvoor professionals uit de ggz en maatschappelijk dienstverlening zich kunnen inschrijven) en ‘in-company-trainingen’. Zo’n in-company training voor teams of afdelingen kan bestaan uit een basiscursus waarin professionals zich seksespecifieke begeleiding eigen maken door middel van theorie, praktijk en reflectie. In een verdiepingscursus kan het werken met groepen of een ander thema dat relevant is voor de instelling (bijvoorbeeld het begeleiden van agressief gedrag of het behandelen van depressies), centraal staan. Meer weten? www.transact.nl.

Verschenen in AS, Maandblad voor de Activiteitensector (Elsevier Gezondheidszorg; 2002).

Dit artikel is 5923 keer bekeken